Ontmoet SOFT? kunstenaars uit de jaren '70 en '80
We zijn allemaal gespecialiseerd in de tactiliteit van textiel zonder het echt te beseffen. Met onze huid zijn we via kleding en beddengoed bijna ononderbroken in intiem contact met stoffen. Textiel is een directe, universele en interculturele vorm van communicatie. En net als voedsel en onderdak, bepaalt textiel hoe we ‘cultuur’ begrijpen. Kunstwerken in textiel oefenen een onmiskenbare fysieke aantrekkingskracht uit. In ‘SOFT? Tactiele Dialogen’ staat precies die tactiele aantrekkingskracht centraal; net als de turbulente geschiedenis van het medium binnen de canon van de Schone Kunsten en de artistieke strijd van de kunstenaars die zich het medium eigen maakten.
Anni Albers (1899–1994) groeit met haar abstracte weefsels uit tot een invloedrijk figuur in de kunstwereld. In 1922 mag ze zich als vrouw niet inschrijven voor de opleidingen schilder- of beeldhouwkunst aan het radicale en zogenaamd ‘egalitaire’ Bauhaus. Vrouwen kunnen er uitsluitend in de weefafdeling studeren. Dat textiel in het verleden voor kunstenaressen niet altijd een roeping of eerste keuze is binnen academies, is een opmerking die te vaak subtiel in de voetnoten verdwijnt. Pas aan het einde van de negentiende eeuw krijgen vrouwen voor het eerst echt toelating tot de academie.
Wanneer in de jaren 70 de vrouwenbevrijdingsbeweging crescendo gaat en de Vietnamoorlog tot een bitter einde komt, herleven plots de traditionele ambachten als handwerk, quilten, borduren, macramé, verven en knopen. Deze heropleving ligt in lijn met de back-to-the-land en hippie-beweging en de hernieuwde belangstelling voor volkskunst en DIY-kleding. In deze context wordt textielkunst prominent in de kunstwereld. In de jaren 70 wordt textiel voor veel kunstenaars uit verschillende kunststromingen plots wél de eerste keuze. Zowel feministische, post-minimalistische als fiber art kunstenaars vinden hun weg naar het medium. Ze zijn aangetrokken door de esthetische mogelijkheden, het structurele potentieel en de betekenisgevende kracht van dit ‘zachtere’ materiaal.
Het dichtst bij het medium staan fiber art kunstenaars als Sheila Hicks, Magdalena Abakanowicz en Tapta. Zij gebruiken vezels en textiel om monumentale, niet-geweven en driedimensionale werken te maken. In Europa worden deze kunstenaars gestimuleerd door de Biënnale voor Wandtapijtkunst in Lausanne. Die breekt vanaf 1967 met het traditionele weefgetouw en evolueert naar het experimentele ‘vrije weven’ en textielkunst. Iets later, in 1969, opent in het MoMA in New York de eerste grote tentoonstelling ‘Wall Hangings’. Zo maakt het grote publiek ook in de Verenigde Staten kennis met het ‘nieuwe’ medium.
In de jaren 70 worden verhitte discussies gevoerd rond de vraag of fiber art ‘kunst’, ‘toegepaste kunst’ of een ‘ambacht’ is. De kritieken binnen de kunstwereld zijn sterk beïnvloed door de associatie van textielkunst met ‘vrouwelijkheid’ en ‘huiselijkheid’. Dat het geslacht van een kunstenaar bepalend is voor de status van het werk, was nog nooit zo duidelijk als toen. Deze achterdocht lijkt absurd wanneer men bedenkt dat mannelijke kunstenaars eind jaren 70 evengoed textiel gebruiken in hun werk. Denk bijvoorbeeld aan de talrijke sculpturen in vilt van Robert Morris of Joseph Beuys, die nooit worden beoordeeld op het genderkarakter van de materialen. In de jaren 70 is textiel ook niet het enige ‘nieuwe’ medium: er worden voor het eerst industriële materialen gebruikt in de minimalistische beeldhouwkunst en men ziet de opkomst van performance-, video-, installatie- en activistische kunst. Deze ‘nieuwe’ media binnen de Schone Kunsten vervagen samen de grens tussen ‘kunst’ en ‘het alledaagse’, tussen de ‘schone’ en de ‘toegepaste kunsten’. Hoewel de fiber art kunstenaars vaak bijzonder succesvolle carrières hebben, zorgt het wijde gebruik van textiel in het dagelijkse leven voor de marginalisatie van het medium in de hiërarchie van de kunsten.
Textiel beladen met gendervooroordelen is niets nieuws. Al in de negentiende eeuw vinden vrouwen die serieus genomen willen worden in de 'mannelijke' sferen het noodzakelijk zich te distantiëren van handwerk. Zo klaagt Charlotte Brontë’s twaalfjarige hoofdpersonage in Shirley (1849) dat borduurwerk het intellectuele leven van vrouwen beperkt. Brontë’s personage stelt de monotonie en de saaiheid van handwerk gelijk aan een levende dood. Feministes houden zich in de negentiende eeuw afzijdig van het ‘vrouwelijke ideaal’ van het borduren, in tegenstelling tot het begin van de twintigste eeuw, wanneer het net politiek wordt ingezet. Handwerk wordt een wapen voor suffragettes die met geborduurde banners voor vrouwenstemrecht door de straten marcheren. Precies omwille van de Victoriaanse associatie van borduurwerk met kuise vrouwelijkheid gebruikten de suffragettes het om ‘onvrouwelijke’ eisen te stellen.
Parallel aan de fiber art beweging gebruiken feministische kunstenaars als Judy Chicago en Miriam Schapiro in de jaren 70 textiel en borduurwerk om de machtsverhoudingen binnen de kunstwereld aan de kaak te stellen. Net als de suffragettes gebruiken zij textiel en handwerk op een militante wijze om de ouderwetse hiërarchie tussen kunst en ambacht op te heffen. Ook in België ontstaat in de jaren 70 een opvallende beweging binnen de textielkunst. Deze kunstenaars behoren tot de zogenaamde ‘Textielgroep’ die met groepstentoonstellingen en lezingen worden gestimuleerd door Jan Walgrave, toenmalig conservator provinciale musea van Antwerpen. Kunstenaars als Liberta Ferket, Tapta, Marga en Lieva Bostoen gaan in het verlengde van de internationale beweging met hun monumentale reliëfweefsels en ruimtelijke installaties in dialoog met de toeschouwer en de ruimte.
Als een groep textielkunstenaars uit die tijd met zeer uiteenlopende werkwijzen toonden wij in tentoonstellingen monumentale werken. Textiel kreeg andere waarden en nam sculpturale en architectonische vormen aan waar we duidelijk een statement mee wilden maken.
In een intieme scenografie presenteert ‘SOFT? Tactiele Dialogen’ een selectie kunstwerken die Jan Walgrave in de jaren 70 toevoegt aan de collectie van het Vrieselhof en die vandaag een bijzondere deelcollectie zijn van MoMu. De Belgische kunstenaars werken in een veelheid aan materialen. In ‘SOFT?’ ruik je in Veerle Duponts monumentale werk ‘Alruin’ de geteerde touwen van boten uit de haven. In Edith Van Driessches ‘Use No Hooks’ vertellen gerecycleerde stoffen een nieuw verhaal. Hun werk is vaak autobiografisch zoals Hetty Van Boekhouts applicatieborduurwerk met opgevulde figuren en Kaye Regelski (Spilker) haar assemblages van persoonlijke brieven. Suzannah Olieux uit dan weer maatschappijkritiek in haar symbolische batikvoorstellingen.
In die periode is Jan Walgrave met de toenmalige Textielgroep erin geslaagd het gevoel te creëren dat het medium een nog verder te ontginnen, boeiende kunstvorm is met nog meer verrassende expressievormen. Maar in de jaren 70 en 80 waren er zeker ook vooroordelen.
Omdat textiel geassocieerd wordt met ‘huisvlijt’ en de meeste kunstenaars in de Textielgroep vrouwen zijn, zou het ook moeilijk blijken om erkenning te krijgen in een overwegend mannelijke kunstwereld.
‘SOFT? Tactiele Dialogen’, met vraagteken, symboliseert de verschillende vragen en vooroordelen die het onderwerp textielkunst oproept. Onder het softe oppervlak is textiel vaak politiek en sociaal geëngageerd. De internationale en ook de Belgische textielkunstenaars in de jaren 70 bewogen zich vaak in de marge van de kunstwereld. Toch blijken hun aanhoudende inspanningen vandaag cruciaal voor de acceptatie en emancipatie van textiel als medium binnen de hedendaagse kunst. Van de internationale kunstbiënnales en kunstbeurzen tot afstudeertentoonstellingen aan kunstacademies: textiel is niet meer weg te denken.
Voor het eerst presenteert MoMu het werk van deze eerste generatie in dialoog met hedendaagse kunstenaars als Kati Heck, Nel Aerts, Anton Cotteleer, Sven ’t Jolle, Klaas Rommelaere, Ermias Kifleyesus, Christoph Hefti, Stéphanie Baechler, Jelle Spruyt, Gommaar Gilliams, Wiesi Will en Kirstin Arndt. De jongste generatie drukt zich complexloos en vrij uit in textiel, even vaak in combinatie met andere media. Deze vrijheid danken ze aan de strijd van de eerste generatie en aan de veranderde perceptie binnen de kunstkritiek dat kunstenaars hun artistieke kwaliteit weinig te maken heeft met stijl of medium, maar wel met artistieke intentie.
Dat ‘gender’ en ‘identiteit’ vandaag een fluïde gegeven zijn, heeft ongetwijfeld bijgedragen aan de exponentiële toename van textiel binnen de hedendaagse kunst. Dat genderhokjes en dogmatische stereotypen stilaan hun relevantie verliezen is een evolutie binnen de maatschappij en de kunsten om voor altijd te koesteren. ‘SOFT? Tactiele Dialogen’ gaat over de vrijheid waarmee kunstenaars zich bewegen tussen verschillende media, over onverwachte toepassingen van textiel, over tactiliteit en aversie, over texturen en de huid van sculpturen.