Duurzaamheid: Over een kwestie van noodzaak – van het ene gebruik naar het andere.
Tegenwoordig snakt onze hedendaagse wereld naar duurzaamheid – maar terwijl sommigen naar een levensstijl zonder afval streven, kloppen anderen zich al op de borst, omdat ze bij het tandenpoetsen de kraan dichtdraaien. De inspanning die iemand doet, weerspiegelt zijn/haar betrokkenheid, overwegingen en waarden, en milieubewegingen zeggen niet allemaal hetzelfde. En toch is er vandaag nog steeds een grijze zone: terwijl technologie en transport algemeen worden erkend als grote vervuilers, omdat de gevolgen ervan zichtbaar zijn, lijkt de mode-industrie onder de radar te blijven, ook al behoort zij tot de top tien van de meest vervuilende industrieën ter wereld. Duurzame mode is een noodzaak, en steeds meer modeontwerpers pakken het onderwerp aan – een kwestie die niet nieuw is, want er was een tijd dat recycleren en duurzaamheid een kwestie van overleven was tegenover een directe, zichtbare bedreiging.
De dwingende noodzaak tot een georganiseerde en gezamenlijke inspanning
Tijdens WO II moesten de Europeanen hun leven voortzetten, terwijl ze onder de bezetting leefden of in oorlog tegen het Derde Rijk waren. Zeeblokkades, belegeringen of vijandelijke opvorderingen maakten de tekorten aan grondstoffen groter, en alle industrieën en nationale beslissingen waren op de oorlog gericht. De mode-industrie was geen uitzondering op de regel, aangezien naties te lijden hadden onder grondstoftekorten, waaraan er door de urgentie van de situatie niet verholpen kon worden. Om die tekorten tegen te gaan, was hergebruiken in die dagen een wijdverbreide optie.
In Groot-Brittannië bijvoorbeeld was er een speciaal departement opgericht om de inzameling van recycleerbare materialen op nationaal niveau te organiseren, om zo de afhankelijkheid van internationale import tegen te gaan. Talrijke affiches werden er ontworpen om het inzamelen van grondstoffen te promoten, maar ook van voorwerpen – zoals pannen of oude lappen – die later tot noodzakelijke producten werden omgevormd –een voorbeeld hiervan is het verhaal van de nylonkousen die gevraagd werden om te worden weggegeven, zodat ze dan tot parachutes konden worden omgevormd.
Een gedemocratiseerde kijk op mode
Deze periode werd ook gekenmerkt door het systeem van rantsoenering van kleding. Deze beperking had tot doel het gebruik van en de toegang tot materialen en de bewegingen van het geld te controleren, maar ook om onrechtvaardigheden tussen verschillende sociale klassen in evenwicht te brengen door het aantal kledingstukken dat kon worden gekocht, tot een minimum te beperken. Schaarste en beperking bevorderden het succes van doe-het-zelfbewegingen, bijvoorbeeld ondersteund door de slogan "Make Do and Mend" (“Maak Doe en Herstel”) in het Verenigd Koninkrijk. Of men nu zijn hele gezin wilde kunnen kleden, of een gevoel van vrijheid wilde behouden om zelf te kunnen kiezen wat men wilde dragen, het bedenken van nieuwe kledingstukken of accessoires gemaakt van materiaal waar je kon aan geraken, was een noodzaak. En als het leven je citroenen geeft, dan maak je limonade; om het tekort te omzeilen: hergebruik. Op meubelstof werden patronen van jurken of jassen getekend. De broek van een man werd uit elkaar gehaald om zijn tienerzoon ermee te kleden. Van twee door de motten aangevreten en uit elkaar gehaalde truien werd er een gebreid. Patchwork was een veel gebruikte techniek.
Ook werden de opgevorderde stoffen, zodra ze niet meer door het leger gebruikt konden worden, soms toch nog een keer hergebruikt, maar door de burgerbevolking deze keer. Zo kreeg Suzanne – een 18-jarige Française die in het noorden van Frankrijk woonde – van een Engelse parachutist een zijden parachute. Ze kon heel goed met naald en draad en met de naaimachine overweg, en haalde uit de stof niet minder dan een overhemd voor haar man voor hun huwelijk, een deel van haar trouwjurk, een jumpsuit, zakdoeken, een set beddengoed voor de wieg en een beddensprei. Het vervaardigen van deze handgemaakte kledingstukken, gebaseerd op gemeenschappelijke ontwerpen, was de enige manier om aan ceremoniekleding te komen. Tegen het einde van de oorlog was het hergebruik van overtollige kleding bovendien nog geen rage, maar gedurende enkele maanden nog steeds het enige alternatief om aan kwaliteitskleding te geraken. En naarmate de gevechtskledij van soldaten en de pakken van de mannen in burgertijd werden aangepast, zodat hun vrouwen die ook konden dragen, vervaagden ook de grenzen tussen mannelijke en vrouwelijke kleding.
Een rijke pagina uit de modegeschiedenis
Aangemoedigd door de overheid of gewoon omdat ze geen andere keuze hadden, moesten de mensen hun naaikunsten verbeteren. Bijgevolg bloeide de creativiteit op. Tijdschriften brachten patronen en handleidingen uit, om de lezers bij het maken van hun eigen kleding, juwelen of handtassen te begeleiden. En ook ontwerpers moesten zich aan de beschikbaarheid van het materiaal aanpassen. Bovendien ontzegden het Duitse Reich en het Vichy-regime in Frankrijk ontwerpers die niet wilden collaboreren, de toegang tot textiel. Ze legden ook voorschriften inzake ontwerpen en details op, om het materiaalgebruik te controleren. En omdat leer enkel aan soldaten voorbehouden was, kenden houten muiltjes een doorbraak. Deze periode die door talrijke beperkingen gekenmerkt werd, was rijk aan experimenten en innovaties.
En wanneer men ondanks alle kleermakerskunsten geen uitweg meer vond, konden make-up en inkt als hulpmiddel ingezet worden om het oog te misleiden. Daarom, omdat de vrouwen hun kousen weggaven zodat er parachutes van gemaakt konden worden, schilderden ze liever een streep achter op hun benen, of bedekten ze die met "vloeibare kousen" dan dat ze met blote benen liepen.
Zich goed kunnen kleden en mooie en vernieuwende stukken kunnen blijven maken, waren in oorlogstijd evenzeer een kwestie van overleven als een daad van verzet. En tenslotte stonden deze daden ook symbool voor een verlangen om de eigen trots en waardigheid te bevestigen en te behouden – wat kleding en gewaden vaak gedaan hebben.